Bevrijding


Ik wist het niet,
dat ik dorstig land zou worden
aan het einde
van een onbarmhartige zomer.

Aarzelend groeiden de gewassen,
klauwden hun wortels diep
in de stoffige aarde,
bloeiden schuw.

De bomen brandden zich
aan de zon, kleurden dof.
Hun vruchten vouwden zich
schriel om de pitten.

Niet meer zeker
van de weg naar zee,
liggen de rivieren
mager in hun bedding.

Met een gebarsten huid
wacht ik op overvolle wolken,
op de bevrijding van regen,
de koelte van zijn handen.